-
1 gazer
gazer [gaazee]1 racen ⇒ rennen, snel rijden, snel vliegen♦voorbeelden:2 ça gaze • het schiet op, het loopt gesmeerdII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) racen, scheuren3) vergassen4) zengen [draden] -
2 huile
huile [ŵiel]〈v.〉♦voorbeelden:huile de graissage • smeerolielampe à huile • olielamphuile de pétrole • lampoliehuile de ricin • wonderoliehuile de table • slaoliehuile alimentaire • slaoliehuile épaisse • standoliehuile essentielle, huile volatile • etherische oliehuile solaire • zonnebrandoliejeter de l'huile sur le feu • olie op het vuur gooien¶ 〈 informeel〉 mettre de l'huile de bras, huile de coude, huile de poignet • zijn spierballen gebruiken; 〈 figuurlijk〉 fluks aan het werk slaanles saintes huiles • het heilig olieself1) olie3) hoge piet -
3 baigner dans l'huile
baigner dans l'huile -
4 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
5 shake down
gaan slapen; schudden; bewegen; geld afpersen; afpersing; zoekenshake down2 goed/gesmeerd gaan lopen ⇒ werken, goed afgesteld zijn 〈van machine e.d.〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af/uit)schudden♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский